Het David de Wiedgebouw van de Universiteit Utrecht huisvest de Bètafaculteit, met een groot aantal laboratoria, onderwijsruimten en kantoren. Deze ruimten zijn gegroepeerd rondom een centraal atrium, dat ook een veelvoud aan werk- en overlegplekken bevat.
Bijzonder aan het gebouw zijn de vele soorten laboratoria, van microbiologisch ML I en ML II tot aan radionuclidenlaboratoria RA-D en RA-C, klimaatkamers, en laboratoria met speciale gassen. Verwacht werd dat het aantal laboratoria en de aard van de laboratoria nog drastisch kon wijzigen. Om die reden was een ding belangrijker dan al het andere namelijk flexibiliteit. Met op de tweede plaats, een laag energieverbruik. Laboratoria kunnen door bijvoorbeeld hun hoge ventilatievouden grote energieverbruikers zijn, het doel was het energieverbruik, ook voor de laboratoria te minimaliseren.
De oplossing die voor het David de Wiedgebouw is bedacht is gebaseerd op modulariteit en het scheiding drager/inbouw principe. Modulariteit door infrastructuur zoveel mogelijk in een standaardoplossing voor te bereiden, ongeacht of hier wel of geen gebruik van wordt gemaakt. De technische voorzieningen, zoals laboratoriumgassen zijn daarom aangebracht tot de deur. Het is eenvoudig om hier in een latere fase op aan te takken, ook als dat nu nog niet nodig is. Voor de laboratoria op de onderste verdiepingen is uniform rekening gehouden met een zuurkast per standaardlaboratorium, ongeacht of die nodig is; voor de hogere verdiepingen kunnen zelfs meerdere zuurkasten per standaard laboratorium worden aangebracht. Het ventilatiesysteem is hierop uitgelegd. De scheiding drager/inbouw komt tot uitdrukking door een iets zwaardere dimensionering van de infrastructuur (de drager), op basis waarvan een dedicated en exact gespecificeerde inbouw kan worden aangesloten.
De duurzaamheid is geborgd door een laagtemperatuur verwarmingssysteem, ondanks dat het gebouw nu nog is aangesloten op de heetwaterring op de campus. Voor de heetwaterring die de campus het hele jaar door voorziet van warmte, maar waar zomers normaal gesproken weinig gebruik van wordt gemaakt, is een oplossing gevonden: het hete water drijft een absorptiekoelmachine aan, die de hoge temperatuur omzet in koeling. Het rendement hiervan is (uitgaande van ‘gratis’ warmte) vele malen hoger dan dat van koeling met reguliere koelmachines. Ook op het gebied van ventilatie is veel gedaan aan energiebesparing; zo is alle procesafzuiging van zuurkasten, etc. centraal gerealiseerd. Hieruit wordt in een keer warmte teruggewonnen. Daarnaast maakt het atrium actief deel uit van het ventilatieconcept. Alle maatregelen resulteren in een voor een laboratorium zeer energiezuinig gebouw.
Door de oplossingen voor flexibiliteit en duurzaamheid is het gebouw uiterlijk en innerlijk heel kenmerkend en zijn tijd vooruit. Een laboratorium- en onderwijsgebouw klaar voor het volgende decennium.